Na afloop van Revolusi Indonesië in de Rode Hoed, op 16 februari, spraken we met moeder en dochter Shirley Thepass en Jade Fridaul over hoe ze de avond hadden ervaren.
Wat heeft jullie naar dit programma getrokken?
Jade Fridaul: ‘Een vriendin van mij hoort bij Beyond Walls, van haar leer ik veel over “onze” historie. We hebben zelf Indische wortels, maar voor mij is het steeds onduidelijk geweest waar ik precies vandaan kom en hoe ik me tot mijn wortels moet verhouden. Via Beyond Walls leer ik elke keer weer andere dingen over Indonesië, dat is super interessant – en daarom heb ik mijn moeder vanavond meegenomen, naar de Rode Hoed!’
Wat is jullie het meest bijgebleven, vanavond?
Jade: ‘Ik heb zóveel nieuwe informatie tot me gekregen, ik moet het echt nog even verwerken.’
Shirley Thepass: ‘Wat er tijdens de onafhankelijkheidsstrijd is gebeurd, komt nu almaar meer naar buiten – dat heeft op mij veel indruk gemaakt. Mijn ouders behoren tot de eerste generatie, ik tot de tweede en mijn dochter tot de derde. De eerste generatie vertelt er absoluut niet over: mijn ouders kunnen er niet over praten, omdat het te pijnlijk is, te heftig. En zo is het een taboe geworden. Ze zijn destijds uit Indonesië naar Nederland vertrokken, omdat ze niet Indonesisch zijn, maar ook niet Nederlands of Europees en toch ergens heen moesten.’
Heeft u die pijn als kind meegekregen?
Shirley: ‘Ja, ik heb dat zeker gevoeld. Het kwam er echt uit toen mijn moeder dementerend was en de geriater vroeg: “Jij hebt toch in het kamp gezeten? Kun je daar iets over vertellen?” Dat was heel heftig, want mijn moeder – Jades oma, dus – klapte helemaal dicht en werd angstig door die vraag. Erover vertellen lukte ook toen nog niet, vanwege de pijn die de herinnering naar boven bracht.’
‘De gouden handdruk is me eveneens bijgebleven. Als je getraumatiseerd was door wat je in Indonesië had meegemaakt, kon je van de Nederlandse overheid een financiële tegemoetkoming krijgen. Eigenlijk moest je daarvoor bewijzen hoe pijnlijk het voor jou was geweest; dat creëerde een systeem waarin de één wel getraumatiseerd genoeg zou zijn en de ander niet. Dat vond ik zo stom…’
‘Ik heb alle documenten van die tijd nog in huis, soms lees ik ze door en daar leer ik steeds een hoop van. Als kind werd me weleens wat verteld en kleine potjes hebben grote oren, dus ik ving dingen op, maar begreep het vaak niet helemaal.’
Bent u het door de jaren heen beter gaan begrijpen?
Shirley: ‘Ja, jawel. Het is geweest, dit hoort bij onze geschiedenis en zonder die geschiedenis waren wij hier ook niet geweest. En ik vind onze historie gewoon erg interessant, ik heb ontzettend veel boeken erover gelezen. Wat opvallend is: vroeger werd ons nooit Maleis geleerd. Ons werd verteld: “Je bent in Nederland, dus je spreekt Nederlands.” De Indische mensen werd alleen ABN aangeleerd en je moest zo Nederlands mogelijk proberen te zijn.’
Jade: ‘Ik ben van de derde generatie, mijn ouders hebben allebei Indische roots, maar zelf voel ik de pijn van opa en oma niet echt. Ik ben ook vooruitstrevend opgevoed. Al voel ik het tóch wel in mezelf: omdat ik er Aziatisch uitzie, vragen mensen soms wat mijn roots zijn – en dan weet ik dat ik dat wil onderzoeken, waar ze liggen. Dat vindt híer al een beetje plaats, nu, tijdens Revolusi.’
En voelt u de pijn als u hier bent, vanavond?
Shirley: ‘Toen ik bij Revolusi in het Rijksmuseum was, voelde ik het heel erg. Bij het zien van de beelden voelde ik me heel raar, want ik ben geen Indonesiër, maar ook geen Europeaan. Aan welke kant moet ik nou staan? was de vraag die telkens in me naar boven kwam.’
Jade: ‘Mijn moeder heeft me altijd geleerd dat wij wereldburgers zijn: wij zijn overal, wij zijn mensen van de wereld – en zo voel ik me ook. In Indonesië zou ik een toerist zijn, ik ben er zelfs nog nooit geweest.’
Shirley: ‘Mijn ouders zijn ook nooit teruggegaan, dat was te pijnlijk. De ouders van mijn vriend wél, maar de herkenning die ze er zochten was niet te vinden, want Indonesië is onwijs veranderd. Dat was voor hen bijzonder ingewikkeld.’