Abel Herzberglezing 2020

Door minister De Jonge, uitgesproken op zondag 13 september in Rode Hoed, te Amsterdam

 

 Alleen het gesproken woord geldt

 

‘massamoordenaar’

‘Jouw tijd komt nog wel…’

‘Vaccinazi’

‘Hugo Hitler’

‘Mensen zoals jou en Rutte moeten ze afknallen.’

‘Ik vind u, meneer de jonge, een stuk gevaarlijker dan het virus. Het valt me mee dat u nog niet hebt voorgesteld iedere positief geteste persoon voor twee weken een jodenster te laten dragen. Dan zijn ze makkelijker te verraden als ze buiten lopen.’

 

***

Beste mensen, en dan in het bijzonder beste familie Herzberg,

 

Haat komt in vele vormen.

Soms sluimert het onder het oppervlak.

Soms zie je het al van verre.

Je ziet haat terug in een goed getimede stoot onder de gordel.

In een haastig opgespoten leus langs de weg.

Je vindt haat op straat. Langs het voetbalveld. Op de sociale media. Geprojecteerde onmacht en woede, verwoord in haatdragende taal.

 

Maar niet hierbinnen. Hierbinnen is het van oudsher een plek van veiligheid, van rust, van bezinning. Een plek van vrijheid. Nu van meningsuiting, toen van godsdienst. In deze voormalige schuilkerk voor remonstranten is eeuwenlang het geloof gevierd – het leven gevierd. Werd een stapje terug gedaan van de dagelijkse beslommeringen. Hier was er tijd voor zingeving en reflectie. Wat is het mooi dat die reflectieve functie – ook na het vertrek van de remonstranten – behouden bleef in de vorm van een debathuis.

U begrijpt dat ik me hier als zoon van een dominee helemaal op m’n plek voel achter het spreekgestoelte.

 

In het gezin waarin ik opgroeide, stonden de kerk en het geloof centraal. In hoe mijn ouders ons opvoedden, in de gesprekken die we aan tafel hadden, en hoe onze ouders ons leerden dat je niet voor jezelf leeft maar er bent om anderen te helpen. Het geloof is voor mij niet zwaarmoedig, niet beperkend, maar hoopvol, als een aanmoediging om het goede te doen.

 

De manier waarop die aanmoediging onder woorden wordt gebracht in psalm 8 heb ik altijd mooi gevonden. Vorig jaar mocht ik ook al eens op de kansel staan en hield ik daarover de ‘preek van de leek’. De psalm gaat in op het wezen van de mens.

 

Zie ik de hemel, het werk van uw vingers,
de maan en de sterren, door u daar bevestigd,
wat is de sterveling, dat u naar hem omziet,
het mensenkind, dat u aan hem denkt?

 

Over onze nietigheid, onze kleinheid en het kwaad waartoe we in staat zijn  – ik had het net over haat, maar die lelijkheid zie je van klein tot groot. Je ziet het in het egoïsme dat soms in ons opborrelt. We zien onze kleinheid in het gemak waarmee we anderen de maat nemen. In het buitensluiten van mensen.

Maar tegelijkertijd wordt er in de psalm gewezen op alles wat we als mens óók in ons dragen – de kracht die we óók in ons hebben.

 

U hebt hem bijna een god gemaakt,
hem gekroond met glans en glorie,
hem toevertrouwd het werk van uw handen,
en alles aan zijn voeten gelegd.

 

Bijna een god. In al onze kleinheid zijn we tot grootse dingen in staat. Het vermogen om er voor een ander te zijn, de kunst om door een hand naar een ander uit te steken, zijn leven een beetje beter te maken. En die grootsheid zien we overal om ons heen. In de medische wetenschap waar nieuwe behandelingen voor dodelijke ziektes worden gevonden, in het onderwijs waar kansen worden gekeerd, in elke straat, waar mensen elkaar te hulp schieten.

 

We zijn elkaar gegeven. We komen tot ons recht in relatie tot de ander en dus hebben we voor elkaar te zorgen in het leven. Soms heel letterlijk door de zorg voor onze ouders, een zieke partner, een buurvrouw die het zonder hulp niet redt. En soms figuurlijk, door geluid te geven aan de belangen van een ander. Door te luisteren naar wat een ander nodig heeft. Door een ander een stem te geven en gehoord te laten worden.

 

Abel Herzberg deed dat als geen ander, en precies daarom vind ik het een eer om juist in dit bizarre jaar, waarin het coronavirus ons leven beheerst, de Abel Herzberglezing te mogen uitspreken.

 

Het werk van Herzberg was veelomvattend, bijna niet in woorden te vangen. En tegelijkertijd was in bijna al zijn teksten de gemene deler joods zijn, en joods mógen zijn op een plek waar het joodse volk zich thuis voelt.

 

Dat zo’n plek nodig is, had Herzberg zelf ondervonden. Van jongs af aan had hij met antisemitisme te maken gehad. Toen hij naar het Barleaus Gymnasium ging, maar bij de studievereniging niet welkom was. Toen Hitler aan de macht kwam en jaren later ons land binnenviel. Toen hij werd opgepakt en met zijn gezin naar Westerbork werd vervoerd. Toen hij – op hoop van zegen – zijn kinderen uit het kamp zag ontsnappen en maandenlang niet wist of ze nog leefden, waar ze leefden en of ze veilig waren. Toen hij en zijn vrouw maanden in Bergen-Belsen moesten zien te overleven. En daarna, tijdens het zogenoemde verloren transport, tien dagen in een goederenwagon onderweg van niks naar nergens. Zonder eten.

***

Wat zou het mooi zijn geweest als we vandaag tegen elkaar konden zeggen dat antisemitisme en racisme tot een duister verleden behoorde.

Dat we het na 1945 met wortel en tak hadden uitgeroeid.

Maar niets is minder waar.

De dood van George Floyd bracht een nieuwe wereldwijde golf van protest tegen racisme teweeg. Het was niet alleen een protest, maar ook een terechte roep om erkenning.

Terecht omdat voor zoveel mensen racisme een dagelijkse realiteit is. Op straat, op het werk, op school. En overal daarbuiten. Onderscheid op basis van de kleur van je huid of de klank van je naam.

Waardoor mensen de baan waar ze geknipt voor zijn, niet krijgen. Naast de kans grijpen waar ze recht op hadden. Ze steeds weer het gevoel krijgen er niet helemaal bij te horen.

Ik geloof oprecht niet dat er grote groepen Nederlanders zijn die zich bewust racistisch uitlaten, of die racisme goedkeuren. Maar dat is geen reden om te denken dat het wel meevalt. Het valt niet mee.

 

Het onvermogen om jezelf in een ander te verplaatsen overkomt ons allemaal wel eens. En we beseffen niet altijd voldoende dat een woord of een gebeurtenis voor de één een andere betekenis heeft dan voor de ander.

In dit onvermogen schuilt niet het kwaad.

Maar als het onvermogen leidt tot onwil om een ander te begrijpen, dan gaat het mis. Dan komen mensen en groepen tegenover elkaar te staan.

Zonder elkaar nog te willen zien.

Zonder elkaar nog te willen begrijpen.

Zonder met elkaar verder te willen.

Dat is racisme.

En we hebben het als onkruid keer op keer opnieuw uit de grond te trekken.

Omdat racisme mensen onrecht doet.

 

Herzberg toonde ons helder het zwartste gezicht van racisme, van antisemitisme.

Zelf leerde ik zijn werk kennen op de middelbare school. Voor mijn lijst las ik Amor Fati, waarin hij in essays zocht naar een verklaring van het kwaad, van al de haat. Dat hij dat kwaad van heel dichtbij had gezien, lijdt geen twijfel. Maar Herzberg plaatste er in zijn oeuvre – net als veel andere kampoverlevers – soms ongemerkt iets naast. In de inktzwarte wereld van Bergen-Belsen, leefden mensen die kwade én goede dingen deden. Herzberg beschreef heel feitelijk hoe pervers het systeem was. Hoe het erop gericht was mensen te ontmenselijken. Ze van hun gezicht te ontdoen en zo het slechtste in zowel de kampleiding, als in elkaar naar boven te halen. En toch kon ook daar de grootsheid van mensen niet uitgeroeid worden, het zorgen voor elkaar, het samenleven. Herzberg en zijn vrouw sleepten elkaar door het kamp heen. En zij waren niet de enige. In bijna elk getuigenis uit de kampen vertellen overlevenden hoe ze een maatje hadden, met wie ze eten deelden, voor wie ze in de bres sprongen.

Zelfs daar, zelfs in de donkerte van het concentratiekamp, bleven mensen voor elkaar zorgen. Kennelijk is dat de kern van ons mens-zijn.

 

En niet alleen van ons mens-zijn, het is ook het fundament onder onze samenleving. Als alle zekerheden om ons heen komen weg te vallen, is het de zorg voor elkaar die overblijft. Dat is precies wat zichtbaar werd in die coronacrisis.

 

Precies een half jaar geleden, in het weekend van 15 maart, drong tot iedereen door dat de gevolgen van corona weleens veel groter en veel langduriger zouden zijn dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden.

Ons land ging van open naar dicht.

Niets was meer vanzelfsprekend.

Precies in dat weekend ging de 27-jarige Dunja bij haar 95-jarige grootvader op bezoek.

Haar opa was die dag niet lekker en had bijna 40 graden koorts.

Blaasontsteking, dacht de huisarts.

Covid, vertelde de test.

Dunja bleef om voor haar grootvader te zorgen.

De dagen en nachten gleden in elkaar over en buiten op straat was het elke dag zondagochtend.

Leeg.

In nachtclubs bleef het dag.

In restaurants bleef het nacht.

En in klaslokalen leek het vakantie. Stoeltjes omgekeerd op tafel en aan de kapstokken slechts een eenzame luizenzak en een vergeten vest.

 

Dunja’s grootvader werd steeds zieker.

De huisarts kwam soms.

Haar vader en broer zetten de boodschappen voor de deur.

Tot het moment dat Dunja na een korte slaap haar ogen open deed en ze zag dat haar opa dat nooit meer zou doen.

 

In maart, april en mei waren we een land met lege winkelstraten, lege treinen, lege snelwegen.

Onzekerheid vierde hoogtij.

Over onze gezondheid, onze geliefden, ons werk.

Over hoe nietig we bleken tegenover het virus.

Die onzekerheden hadden we allemaal – ík voelde die ook.

Ik wil grip hebben, de controle houden in mijn werk.

De dingen vóór zijn, de dingen voorzien, een besluit nemen als je de impact er van kunt óverzien.

Maar dat kon niet tijdens die eerste coronamaanden.

Dat ging niet tijdens dit voorjaar.

Het was als varen op zicht, hebben we vaker gezegd. En zo was het ook. Natuurlijk heb ik tijdens de toch al korte nachten uren wakker gelegen.

De beslissing om in verpleeghuizen geen bezoek meer toe te staan, bijvoorbeeld, voelde als kiezen tussen twee kwaden.

Je weet dat kwetsbare mensen het nodig hebben hun geliefden vaak te zien. Maar ook dat we juist onze kwetsbaarste mensen moesten beschermen tegen het virus stond buiten kijf.

 

Maar tegenover al die onzekerheid, plaatsten mensen een hartverwarmende hoeveelheid zorgzaamheid.

#supportyourlocal, werd een populaire hashtag.

Er ontstonden al snel initiatieven om boodschappen voor de mensen uit de zorg te doen.

Winkels gingen speciaal voor kwetsbare mensen een uurtje eerder open.

Die leegte die we de eerste dagen voelden, werd al snel opgevuld door een enorme bereidheid van heel veel mensen om andere mensen níet in de kou te laten staan.

We hielden afstand, maar waren misschien wel dichterbij dan ooit. De solidariteit met elkaar was enorm. In het donker houden we elkaar vast.

 

Maar nu, naarmate de crisis langer duurt, vinden mensen het moeilijk om dat vol te houden. En dat snap ik. Hoewel we ons gelukkig al weer veel meer vrijheid kunnen veroorloven dan dit voorjaar, is leven met het virus een uitdaging van jewelste. Voor ons allemaal. Alleen al het afstand moeten houden. Een arm om de schouder, een knuffel – het is zo diep menselijk, we zijn er zo mee grootgebracht. Elkaar op afstand houden zal altijd onnatuurlijk blijven voelen.

 

We snakken naar ons ‘oude normaal’. De ongedurigheid, om weer terug te gaan naar de tijd vóór corona, is groot. Zó groot dat je soms een pleidooi hoort voor wat de veel te vroeg overleden journalist Mark Hoogstad een samenleving van twee snelheden noemde. Ouderen, mensen met een beperking, anderen met een kwetsbare gezondheid zetten hun leven in de eerste versnelling, en de rest leeft rustig door. ‘Als de ene groep zich nou terugtrekt, dan kan de andere groep weer gewoon z’n gang gaan’, is wat je soms hoort.

 

Maar dat is niet hoe een samenleving werkt.

 

Toen de schrijver Ilja Leonard Pfeijffer het in Zomergasten over de lockdown had, benoemde hij het heel mooi: Vrijheid is volgens hem niet egoïstisch. Echte vrijheid bestaat alleen als je bij alles wat je doet eerst aan de ander denkt, zei hij. Vrijheid is niet doen wat je zelf wilt, maar vrij zijn om het goede te doen voor anderen. Vrijheid is een verantwoordelijkheid.

En gelukkig zijn er heel veel mensen die ook vinden dat juist omdat het virus onderscheid maakt, wij dat daarom niet hebben te doen.

 

We hebben het nog wel even nodig om voor elkaar te zorgen en solidair met elkaar te zijn.

En dat gaat verder dan alleen de hand naar elkaar uitsteken. Dat betekent ook dat we begrip opbrengen voor elkaars zorgen en ernaar luisteren.

Dat we elkaar letterlijk en figuurlijk ruimte geven, dat we de ruimte die er is delen. Delen in plaats van hem alleen voor onszelf op te eisen.

 

***

 

Sinds mensenheugenis is de zorg voor elkaar de manier om vooruit te komen.
Dat deden de eerste oermensen al.

Samen zorgden ze in kleine groepjes voor eten, voor onderdak en veiligheid, voor elkaar.

We gingen samen dijken bouwen. Je voeten droog houden gaat tenslotte niet als je het alleen voor je eigen deur regelt, dat kan alleen samen.

We sloegen ook voor de zorg de handen ineen. In gildes, de caritas en de hofjes voor ouderen.

Woningbouwverenigingen, verzekeringen, de gezondheidszorg, steeds waren het betrokken, vindingrijke mensen die zagen dat er in de samenleving iets mistte en samen de handen uit de mouwen staken om te zorgen dat het er wel kwam. Voor elkaar zorgen hebben we altijd gedaan. We hebben solidariteit nodig om vooruit te komen.

 

Wat was het mooi geweest als onze verbondenheid tijdens de eerste crisismaanden, onzekerheden weg hadden kunnen nemen. Maar deze crisis heeft het vergrootglas gezet op onzekerheden die er al waren.

 

Dat leidt ertoe dat sommige mensen die solidariteit, waarop we alles hebben gebouwd in ons land, zelf niet meer ervaren.

En ik begrijp dat.

Als een baan niet meer de zekerheid biedt van een vaste aanstelling.

Als je geen huis kunt vinden dat past bij je inkomen.

Als het pensioen minder zekerheid blijkt te bieden, dan je dacht.

Dan voelt je toekomst minder zeker, minder beschermd.

Dan heb je het gevoel dat je, wat je hebt, te vuur en te zwaard moet verdedigen, moet beschermen.

 

Achter de slogans ‘take back control’ en ‘make America great again’ gaat een dieper gevoel schuil. Een gevoel van verlies aan grip op het eigen leven. Van verloren trots. Niet zozeer van nostalgie, maar eerder onmacht.

 

***

 

In 1989 luidde de val de muur het einde in van het communisme en het socialisme. Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving en de almachtige staat was over. Volgens de Amerikaanse politicoloog Francis Fukuyama had de geschiedenis met de overwinning van de liberale democratie zelfs haar eindpunt bereikt.

 

Maar Fukuyama had het mis. Het jaar 2020 zal de geschiedenisboeken in gaan als het einde van het neo-liberalisme. De liberale agenda van grenzeloze vrijheid, van globalisering en doorgeschoten marktdenken heeft geleid tot een samenleving waar het recht van de sterkste veel te veel ruimte heeft gekregen.

 

Corona heeft opnieuw de tekortkomingen van het liberalisme aan het licht gebracht.

Het heilige geloof in de markt bleek niet zaligmakend.

Op de arbeidsmarkt, waar mensen in onzekere flex-contracten het eerst en het hardst werden geraakt.

In de economie, waar een wereldwijde vechtmarkt ontstond rondom al die spullen die van veel te ver weg moesten komen, maar waarin we zoveel beter liever zelfvoorzienend hadden willen zijn.

In de zorg, waar doorgeschoten marktdenken en gebrek aan de mogelijkheid om regie te voeren ons op achterstand heeft gezet.

 

Het virus laat ook zien dat je met ieder-voor-zich, als samenleving niet bestand bent tegen een crisis van deze orde.

Het liberale vrijheidsideaal van alleen je eigen geluk nastreven, is weerloos zonder een stevig fundament van verbondenheid en solidariteit. Weerloos als een zandkasteel op het strand dat afbrokkelt bij de eerste vloedgolf.

 

Het liberalisme heeft ons hier gebracht, maar heeft geen oplossingen voor de vraagstukken van vandaag en morgen.

Die oplossing ligt in een sterke samenleving.
In de zorg voor elkaar. In het besef dat we pas echt vrij kunnen zijn als we tegelijk verbonden en solidair zijn.

In de afgelopen maanden hebben we alles uit de kast gehaald om de crisis te keren: extra mensen voor de zorg, noodsteun voor bedrijven en grote investeringen in het onderzoek naar een vaccin. Maar al die inzet zou tevergeefs zijn geweest zonder de zorg voor elkaar. Zonder het besef dat we voor onze gezondheid, onze veiligheid en onze welvaart altijd van elkaar afhankelijk zijn. Die lotsverbondenheid is het enige antwoord dat werkt. Het enige antwoord om als één gemeenschap sterker uit deze crisis te komen.

 

De jonge Franse schrijver David Djaïz schreef met zijn boek Slow Democracy een vurig pleidooi voor een sterke samenleving en een afrekening met liberaal individualisme. Een sterke samenleving, een sterke gemeenschap als buffer tegen de onzekerheid. Opgebouwd van onderop. Op basis van saamhorigheid en solidariteit. Omdat, zo schrijft hij, ‘solidariteit pas mogelijk is als mensen zich onderdeel voelen van een gemeenschap’.

Djaïz wijt de onvrede in samenlevingen aan een gemis aan bescherming. Mensen ervaren steeds minder bescherming tegen de uitwassen van het marktdenken, de globalisering en de toegenomen individualisering. Ze voelen zich onbeschermd tegen de grote veranderingen van deze tijd en hebben het gevoel er alleen voor te staan. Ze zien de ongelijkheid toenemen, tussen arm en rijk, tussen stad en platteland. Tussen mensen die het voor de wind gaat en mensen die de wind maar niet in de zeilen weten te vangen.

 

De instituties die bescherming boden – gezin, maatschappelijk middenveld, kerk – hebben aan invloed verloren. Daarom richt alle onzekerheid zich op de overheid, die steeds minder in staat is om ze antwoorden te bieden. Ieder voor zich en de overheid voor ons allen – zo lijkt het. Maar dat is alleen maar een recept voor meer onvrede.

 

Filosoof Gabriel van den Brink omschreef onlangs in een interview die maatschappelijke onvrede als een cry for community – een schreeuw om gemeenschapszin.

Zonder het vertrouwen dat we ook op elkaar kunnen leunen, is een samenleving verweesd, dan zijn we eenzaam.

Dan voeren de onzekerheden die mensen hebben over de toekomst, de boventoon, zijn ze maar al te makkelijk een recept voor polarisatie.

Voor groepen mensen die met steeds grotere woorden tegenover elkaar komen te staan.

Overtuigd van het eigen gelijk en niet meer in staat om het punt van de ander nog te zien. De ander nog het licht in de ogen te gunnen.

En zo ondermijnt polarisatie de solidariteit.

 

Het is een neerwaartse spiraal. Steeds meer mensen die zich steeds minder zeker voelen over hun toekomst, onzekerheid die vervolgens een recept is voor polarisatie, onzekerheid en polarisatie die de solidariteit verder ondermijnen, waardoor mensen zich minder zeker voelen over hun toekomst en zo verder. Een neerwaartse spiraal van steeds meer ieder-voor-zich. En die moeten we zien te keren.

 

Dat begint bij de politiek, die de zorgen van mensen heeft te willen horen, zien en begrijpen. En dat doen ‘we’ in de politiek lang niet goed genoeg.

Dat doe je namelijk niet door een spreadsheet uit je binnenzak te trekken om bewijs te leveren dat het statistisch anders zit dan men zich voelt. Dat doe je niet door met een megafoon de zorgen en onzekerheden van mensen voor je uit te roepen en het daar dan bij te laten, zonder perspectief te bieden. Dat doe je niet door te beloven dat we op grote onzekerheden altijd een antwoord in hapklare brokken kunnen geven.

 

Het is eerlijk om te zeggen dat makkelijke antwoorden vaak niet bestaan, niet volstaan.

 

Om als samenleving sámen te blijven en een antwoord te vinden op die grote problemen, hebben we elkaar nodig. Zullen we af en toe iets moeten doen of iets moeten laten waar we zelf niet per se beter van worden, maar de samenleving als geheel wel.

En adel verplicht.

We hebben in de politiek het goede voorbeeld te geven.

Door elkaar op onze ideeën bestrijden, maar altijd de wil te hebben om er samen uit te komen.

En door daarmee de verdeeldheid in onze samenleving te overbruggen.

Het is een van onze belangrijkste opdrachten, zo niet de belangrijkste. Anders komt het fundament van onze samenleving in het geding.

Anders hollen we de onderlinge solidariteit uit.

 

Ik geloof dat we dat kunnen. Maar daarvoor moeten we naar het midden. Naar een nieuwe balans tussen markt, overheid en samenleving. Met de samenleving voorop. Dat is de politiek van het midden.

Niet als plaatsaanduiding tussen links en rechts, maar als de plek om verschillen te beslechten, als de plek waar we oplossingen vinden waar iedereen iets aan heeft. Waar de uitersten elkaar weten te vinden.

De politiek van het midden is ook een politiek van oplossingen over partijgrenzen heen.

Politici die zorgen of onvrede van mensen niet exploiteren als politiek verdienmodel, maar die laten zien dat je er samen uit kunt komen. Die écht de verbinding durven zoeken, naar elkaar luisteren en over de eigen schaduw heen de samenleving van perspectief en oplossingen voorzien. Dienstbaarheid aan de samenleving als geheel.

Een politiek die de samenleving weer voorop stelt. In de belofte van zorg voor elkaar. In de morele opdracht dat iedereen meetelt, mee kan doen en we niemand in de steek laten.

 

Ik weet zeker dat er een grote groep mensen is die dat ook wil, die ook zo in het leven staat. Het zijn de mensen die op ons rekenen. En juist nu we de polarisatie verder zien toenemen, hoop ik van harte dat wij ons realiseren hoe belangrijk het juist nu is om die stem van de stille meerderheid te laten klinken. Om het geschreeuw te overstemmen.

 

***

 

We moeten ons een weg banen uit deze crisis. En de weg die voor ons ligt, leidt langs solidariteit. Langs échte solidariteit. En dus zullen we die voorop moeten stellen.

 

Door de solidariteit tussen generaties te herstellen en te voorkomen dat onze jongeren opgroeien als ‘corona-generatie’, die minder kansen krijgt dan de generaties voor hen, omdat ze schulden moeten maken om te studeren of geen kans hebben op de woningmarkt.

Door iets in te leveren van de eindeloze vrijheid op de arbeidsmarkt, vrijheid die vooral hoger opgeleiden en werkgevers ten goede komt. Om de solidariteit op de arbeidsmarkt te herstellen, mogen we van hen vragen om bij te dragen aan meer zekerheid voor de mensen die vastzitten in flex-contracten en onvoldoende bescherming en bestaanszekerheid hebben.

 

We moeten de solidariteit in de zorg versterken door samenwerking te belonen en doorgeschoten marktwerking af te remmen.

 

We moeten het gebrek aan grip op migratie durven agenderen als een belangrijke bron van onzekerheid en polarisatie waardoor onderlinge solidariteit in buurten en gemeenschappen onder druk is komen staan.

 

Wat we nodig hebben is een nieuwe samenlevingsagenda, gebouwd op het fundament van de zorg voor elkaar. Een samenlevingsagenda waar ieders vrijheid wordt gerespecteerd in ruil voor de solidariteit met elkaar, waar het verlangen één gemeenschap te zijn groter is dan de behoefte om maar te doen wat je zelf wilt en waar één belofte het vertrouwen schraagt: dat iedereen mee kan doen en we niemand in de steek laten.

 

Omdat we alleen samen, als één gemeenschap sterker uit deze crisis kunnen komen.

Met elkaar moeten we zorgen dat mensen weten dat ze er niet alleen voor staan. We moeten onzekerheid wegnemen, en alle machteloosheid en alle woede en haat die er mee samenhangt.

 

En dat brengt me eigenlijk helemaal terug naar het begin van mijn verhaal. De bloemlezing van de drek die dagelijks via de sociale media de ether in wordt geslingerd.

Honderden, soms duizenden haat-berichten per dag. Veel van mijn Haagse collega’s hebben er mee te maken.

Gewoon niet lezen, zul je zeggen. Maar soms doe ik dat toch. Waarom eigenlijk? Omdat het je nooit helemaal koud laat misschien, omdat het iets intrigerends en vervreemdends heeft dat mensen die me helemaal niet kennen zulke haatdragende dingen zeggen.

 

Die enorme bak aan haat-reacties is echt iets, voor mij in ieder geval,  van de laatste maanden.

Maar natuurlijk was er ook eerder wel boosheid. Als het even kon, nam ik dan contact op of ik vroeg aan iemand anders van het ministerie of het stadhuis om dat te doen.

Om eens te horen wat er nou zo misging en hoe we konden helpen.

Vaak bleek achter de boosheid een persoonlijk verhaal van verdriet te zitten, een verhaal van afgewezen zijn, een verhaal van miskenning.

 

Nu voert het wat ver om 10 duizend boze twitteraars uit te nodigen, maar ik vraag me wel af: zijn al die grote harde woorden niet inderdaad een schreeuw om meer gemeenschapszin, zoals Gabriel van den Brink betoogde? Is het niet een schreeuw om meer samen en minder alleen?

Want als je mensen vraagt waarom ze zo boos zijn, dan is dat vaak omdat ze zich niet gehoord voelen.

Omdat ze het idee hebben dat wat zij vinden, niet telt. Dat ze daardoor als underdog buiten de groep komen te staan.

 

Deze zomer zag ik een stukje van de docuserie Why we hate voorbij komen.

Als mensen onrecht voelen – ze zich buitengesloten voelen – dan flakkert er in de hersenen hetzelfde gebied op als bij fysieke pijn.

Je ziet onrecht als gevaar, voelt haat om dat zogenaamde gevaar af te kunnen weren. Die reflex maakt dat je met verbaal of fysiek geweld probeert jezelf te beschermen, of de groep waarbij je je thuis voelt, aldus evolutionair antropoloog Brian Hare.

Dus niet alleen de zorg zit ons in het dna, haat zit dat ook.

Maar de documentaire eindigde niet met die gitzwarte conclusie. Hij eindigde hoopvol. Want zo vertelt de documentaire, als je elkaar de hand toesteekt, dan roep je ook de haat tot halt.

 

Een paar maanden geleden ging een Rotterdamse journalist op twitter een gesprekje aan met de mensen die haar haatberichten toestuurde.

De journalist vroeg ze naar hun interesses.

En het gekke was: zelfs de grootste schreeuwer draaide als een blad aan een boom.

 

Daar zit een les in. De meeste haat is projectie van een gevoel van miskenning, van onrecht, van angst.

Als mensen het vertrouwen in ons kwijt zijn, betekent dat niet dat we ze de rug toe moeten keren, het betekent dat we ze de hand moeten toesteken.

Hoe moeilijk dat soms ook is.

 

 

Maar we kunnen het allemaal.

In het klein, door elkaar niet af te schrijven als we zien dat we het niet met elkaar eens zijn, maar door ons juist dan in elkaar te verdiepen.

 

En in het groot, door niet stil te blijven als we onrecht zien, maar er wat aan te doen. Zoals Abel Herzberg te vuur en te zwaard opkwam voor de mensen die in de verdrukking zaten. Want ook dat is solidariteit. En tegen haat, is solidariteit het tegengif.

 

Dank u wel.